@article {205, title = {De rol van volgende context bij het verstaan van gereduceerde woorden}, year = {2005}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen}, address = {Utrecht, The Netherlands}, abstract = {

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat woorden meer gereduceerd worden als ze beter voorspelbaar zijn gegeven het volgende woord. Wij onderzochten de rol van deze voorspelbaarheid bij het verstaan van gereduceerde woorden. Proefpersonen kregen zinnetjes van vier woorden te horen, waarin het derde woord gereduceerd was. In de ene conditie vormde het derde woord samen met het vierde een idiomatische expressie (bv. {\textquoteright}vermoorde onschuld{\textquoteright}), en in de andere conditie niet (bv. {\textquoteright}vermoorde oppas{\textquoteright}). Het derde woord was in beide condities even gereduceerd. Proefpersonen drukten op een knop zodra ze het gereduceerde woord verstaan hadden. Analyses van de reactietijden laten zien dat de gereduceerde woorden sneller verstaan werden als ze beter voorspelbaar waren op basis van het volgende woord. Ook werden ze sneller verstaan naarmate de frequentie van het volgende woord hoger was. Dit laat zien dat de volgende context een belangrijke rol speelt bij het verstaan van gereduceerde woordvormen.

}, author = {Mark Pluymaekers and Mirjam Ernestus and H. Baayen} } @article {219, title = {Corpusgebaseerde analyse van graden van reductie van het suffix -lijk}, year = {2004}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen}, address = {Utrecht, The Netherlands}, abstract = {

In spontane spraak komen woorden eindigend op het suffix -lijk vaak in gereduceerde vorm voor (Ernestus, 2000). Zo kan het woord "mogelijk" worden uitgesproken als "mox@k" of "mok". Uit de spontane spraak van het CGN hebben we 14 woorden die eindigen op -lijk geselecteerd. Twee transcribeurs hebben de mate van reductie geclassificeerd van 946 tokens van deze woorden, geselecteerd om de effecten van Land, Sexe en Opleidingsniveau op reductie te onderzoeken (2x2x2 design). Uit de resultaten blijkt dat Vlamingen over het algemeen minder reduceren dan Nederlanders, dat mannen meer reduceren dan vrouwen en dat in Vlaanderen hoog opgeleiden het minst reduceren. Wanneer de voorspelbaarheid van het target op basis van het voorafgaande woord in de zin hoog is of het target op niet-finale positie in de zin staat wordt het meer gereduceerd. Bij drie van de 14 targetwoorden kwam reductie van de klinker in de woordiniti{\"e}le lettergreep voor. Nederlanders blijken hier meer te reduceren dan Vlamingen.

}, author = {Karen Keune and Mirjam Ernestus and Roeland van Hout and H. Baayen} } @article {218, title = {Woordfrequentie en de reductie van affixen}, year = {2004}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen}, address = {Utrecht, The Netherlands}, abstract = {

In dit onderzoek hebben we gekeken naar de relatie tussen woordfrequentie en de duur van de affixen ge-, ver-, ont- en -lijk in het gesproken Nederlands. Uit het subcorpus {\textquoteright}Spontane spraak{\textquoteright} van het CGN hebben we voor ieder woordtype met een van deze affixen willekeurig {\'e}{\'e}n token geselecteerd en gesegmenteerd. Uit de analyses blijkt dat bij ge-, ont-, en -lijk een hogere frequentie leidt tot kortere realisaties van het affix en/of de individuele segmenten daarin. Verder spelen spreeksnelheid, de leeftijd van de spreker en het aantal consonanten in de onset van de stam een rol. Voor ver- zijn er geen frequentie-effecten, maar wel een effect van de ratio tussen de frequentie van het hele woord en de frequentie van de stam. Deze resultaten ondersteunen theorie{\"e}n die een verband leggen tussen reductie en probabilistische variabelen zoals frequentie. Daarnaast stellen ze vraagtekens bij modellen van spraakproductie die de syllabe als eenheid van articulatie beschouwen.

}, author = {Mark Pluymaekers and Mirjam Ernestus and H. Baayen} } @article {250, title = {Subfonemische cues voor morfologische complexiteit in gesproken woordherkenning}, year = {2002}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen}, address = {Utrecht, The Netherlands}, abstract = {

Recent onderzoek toont aan dat systematische verschillen in klinkerduur en intonatie door luisteraars gebruikt worden voor het oplossen van de ambigu{\"\i}teit tussen monomorfematische woorden met dezelfde onset (bijv. ham - hamster) (Davis, Marslen-Wilson \& Gaskell, 2002; Salverda, Dahan \& McQueen (2002). Deze studie laat zien dat luisteraars dergelijke subsegmentele en suprasegmentele cues ook gebruiken voor het optimaliseren van de morfologische verwerking. De details van de akoestische realisatie van de stam geeft de luisteraar informatie over de morfologische context waarin de stam voorkomt, en verminderen de competitie tussen de inflectionele varianten in het lexicon. Het is dankzij de relatief constante duur van de onset dat luisteraars - ondanks de hoge mate van temporele variabiliteit in het spraaksignaal - in staat zijn gebruik te maken van de durationale cues.

}, author = {Rachel Kemps and Mirjam Ernestus and Robert Schreuder and H. Baayen} } @article {398, title = {De onderliggende stemspecificatie van woord-finale obstruenten}, year = {2001}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen}, address = {Antwerpen, Belgium}, abstract = {

De uitspraak van woord-finale obstruenten als stemhebbend of stemloos is volledig voorspelbaar in het Nederlands: woord-finale obstruenten zijn stemhebbend voor stemhebbende stops en stemloos in alle andere posities. De ONDERLIGGENDE stem-specificatie van de obstruenten is daarentegen distinctief, en volgens de fonologische theorie dus niet voorspelbaar. Inspectie van CELEX leert dat de onderliggende stemhebbendheid van eenwoord-finale obstruent in veel gevallen wel te voorspellen is, en wel op basis van de exacte eigenschappen van de obstruent en de voorafgaande segmenten. De vraag is nu of deze relatie tussen de rijm van een woord en de onderliggende stem-specificatie van de finale obstruent behoort tot de fonologische kennis van een spreker.

Om hier inzicht in te krijgen hebben we een experiment gedraaid waarbij de deelnemers een pseudowerkwoord in de eerste persoon enkelvoud hoorden, en moesten aangeven of de verledentijdsvorm gevormd moest worden met het suffix "de" of "te". Het blijkt dat proefpersonen vaker het suffix "te" gebruiken (en dus vaker een finale obstruent als onderliggend stemloos interpreteren), als er relatief meer woorden met dezelfde rijm eindigen op een onderliggend stemloze dan op een onderliggend stemhebbende obstruent. De relatie gevonden in CELEX blijkt dus tot de kennis van de spreker te behoren, of in ieder geval voor hem afleidbaar te zijn. Op het moment draaien we een experiment waarbij we onderzoeken of deze kennis de interpretatie van de finale obstruenten van bestaande obstruenten beinvloedt. Dit lijkt het geval te zijn.

}, author = {Mirjam Ernestus and H. Baayen} }