Waar komt de dominantie van woordbegin-medeklinkers in klankversprekingen vandaan?

TitleWaar komt de dominantie van woordbegin-medeklinkers in klankversprekingen vandaan?
Publication TypePresentation
Year of Publication2013
Conference NameDag van de Fonetiek 2013
AuthorsNooteboom, Sieb, and Hugo Quené
PublisherNederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen
Conference LocationUtrecht, The Netherlands
Abstract

Beginmedeklinkers van woordvormen zijn relatief veel vaker bij klankversprekingen betrokken dan medeklinkers in andere posities. Shattuck-Hufnagel (1987, 1992, 2011) verklaart dat door aan te nemen dat bij het klaarzetten van woordvormen om uitgesproken te worden beginklanken van woorden apart van de rest behandeld worden. Deze complicatie is onnodig wanneer we een andere verklaring vinden voor die overheersing van woordbeginmedeklinkers. Die zoeken wij in de fonotactische structuur van de taal. We hebben een analyse gemaakt van een corpus klankversprekingen in spontaan Nederlands, en van de fonotactische structuur van de woordreeksen waarin die versprekingen zijn gemaakt. Het blijkt dat de relatieve frequentie van klankversprekingen in verschillende posities binnen woorden voorspeld kan worden uit de fonotactische mogelijkheden die iedere klank heeft om versproken te worden. We hebben ook een experiment gedaan waarin klankversprekingen zijn uitgelokt in CVC-woorden, in de posities van C1, V en C2. De resultaten laten zien dat C1 en C2 even vaak versproken worden, maar de klinker minder vaak. Dat laatste kan verklaard worden door aan te nemen dat op elkaar lijkende klinkers meer verschillen dan op elkaar lijkende medeklinkers. Het is onnodig om te veronderstellen dat in de spraakvoorbereiding woordbeginklanken apart behandeld worden.